Daniel Lanois: For The Beauty Of Wynona

Stoelendans

De Canadese studio-techneut Daniel Lanois

is vooral bekend door zijn producerswerk voor

Peter Gabriel, U2, Neville Brothers, Bob Dylan

en Robbie Robertson.

Op 30 mei doet de man uit Acadie zijn eigen

stoelendans in het Amsterdamse Paradiso,

For The Beauty Of Wynona.

door C. Cornell Evers OOR 1 mei 1993

Wynona is het kleine plaatsje in Canada in de buurt waarvan Daniel Lanois (1951) opgroeide. Daar begon het allemaal en dat was ook het vertrekpunt voor zijn nieuwste serie songs.

Eerder was er Acadie, een plaat die de luisteraar meteen vanaf de eerste tonen bij de strot grijpt. Acadie staat voor tijdloze liedjes die zowel etherisch, eclectisch als intrigerend zijn. Acadie bevat het soort liedjes die meteen tot herkenning leiden, ook al heeft de luisteraar ze nog nooit eerder gehoord.
‘The final destination of rest,’ noemde Lanois indertijd zelf Acadie. Voor hem stond de titel, die refereert aan het episch werk Evangeline van de Amerikaanse romanticus Longfellow (1807-1882), voor een soort Utopia, voor migratie, een verhuizing naar nieuw terreinen.

For The Beauty Of Wynona is anders dan zijn voorganger. Gebleven is de schurende stem van Lanois die zingt over dromen en desillusies. Gebleven zijn ook de emotionele stemmingen en de ‘moody’ atmosfeer die eerder zo bepalend waren voor het totaalkarakter van Acadie. For The Beauty Of Wynona kent echter ook geluiden die harder zijn, vol slagkracht. Daniel: ‘De muziek is voor een deel meer rockend en minder easy listening. Een track als Brother L.A. heeft zelfs een jagende, bijna manische kwaliteit in zich. Ik mag dat wel. Het klinkt alsof ik voor mijzelf nieuw terrein aan het verkennen ben, of ik mijn eigen grenzen een beetje verleg.’
Als hij in de studio werkt, zo legt Lanois uit, is het voor hem niet alleen belangrijk dat hij het publiek kan verrassen maar ook en vooral zichzelf. ‘Ik wilde deze keer vooral de nadruk leggen op mijn gitaarspel en ik moet zeggen: Er zijn een paar stukken op de plaat waar ik behoorlijk trots op ben. Dat is goed voor mijn ego. Dat geeft me gewoon vertrouwen in de mogelijkheden van het trio waarmee ik optreed. Ik op gitaar, Daryl Johnson op bas en Ronald Jones op drums. Met een dergelijke basisbezetting zijn de dynamische mogelijkheden veel groter dan wanneer er een uitgebreide bezetting op het podium staat. In het laatste geval klinkt alles toch min of meer hetzelfde. Met slechts drie muzikanten kan er een heel zacht maar ook – als het moet – een enorm gewelddadig geluid worden neergezet. Ik experimenteer nu met die verschillen in dynamiek en met het feit dat alle musici in de groep multi-instrumentalist zijn. Het is heel goed mogelijk dat we tijdens de show af en toe van stoel wisselen. Daryl kan heel goed uit de voeten met baspedalen, waardoor hij bijvoorbeeld tegelijkertijd een Afrikaanse drum kan bespelen en Ronald is behalve drummer ook een goede pianist.’

Net als eerder op Acadie mijmert Lanois op For The Beauty Of Wynona over het verleden, toen alles zo veel gemakkelijker leek en het gras groen, de lucht blauw en het water vrij van gif was. Death Of A Train bijvoorbeeld handelt expliciet over het einde van een tijdperk, het einde van de industrialisatie die zo’n belangrijk stempel op de ontwikkelingen in de twintigste eeuw heeft gedrukt. Daniel: ‘Ik weet niet of ze in Nederland ook bestaan maar er zijn gebieden in Amerika en Canada waar je regelmatig spooksteden tegenkomt. Niet het soort spooksteden die je in western-films ziet. Industriesteden. Fabriekssteden waar de fabrieken gesloten zijn. Steden waar de mensen zijn weggetrokken, omdat er geen werk meer was. Lege gebouwen waar nog altijd de spoorrails tussendoor lopen. Het zijn net monumenten die ons herinneren aan een speciale manier van leven, aan gemeenschappen die bij elkaar werden gehouden door het arbeidsproces. Dat alles is weg, althans voor een groot deel. Mensen doen tegenwoordig minder met hun handen. Vraag een willekeurige groep mensen op straat naar hun werk en de kans is groot dat slechts drie procent zal antwoorden dat ze met hun handen werken, met hout of met staal.’
Hij zegt het te betreuren dat in deze tijden van automatisering zoveel ambachten gedoemd zijn om te verdwijnen. ‘Ooit waren mensen er trots op dat ze iets met hun handen konden bouwen. Tegenwoordig, wordt dat vuil werk genoemd. Mensen ontwerpen liever computerprogramma’s. Dat is voor hen romantischer dan het met blote handen buigen van staal. Hersenactiviteit in plaats van lichamelijke arbeid. Ik weet niet of die ontwikkelingen wel zo goed zijn voor de wereld.’
Als ik opmerk dat hij een en ander naar mijn gevoel toch te veel romantiseert en dat lichamelijke arbeid in het verleden in veel gevallen behoorlijk zwaar was, ongezond en slecht betaald, buigt hij voorover: ‘Heb jij dan ooit dat soort werk gedaan? Heb jij ooit met je handen gewerkt?’
Vierenhalf jaar in een leerlooierij, vierenhalf jaar tussen de weeë lucht van kadavers, tussen koeienstront, maden en bijtende chemicaliën, ratten die op het vleesafval afkwamen. Ja dus.
Hij slikt. ‘Akkoord. Goed dan. Ik wil ook helemaal niet de suggestie wekken dat we terug moeten naar hoe het eerst was. Ik zie echter een moderne spookstad en denk vervolgens na over het onderwerp hersenactiviteit versus handenarbeid. Ik denk dat wij meer ambachtelijk werk nodig hebben en dat het ontbreken daarvan een van de redenen is voor de enorme werkloosheid in de wereld. Het is een combinatie van allerlei factoren maar het zal niet lang meer duren dat de tijden voorbij zijn dat je kon teren op het geld van je papa. Vroeg of laat zullen ouders niet meer in staat zijn je naar de universiteit te sturen, omdat ze daar gewoon het geld niet meer voor hebben. Mensen zullen zelf op zoek moeten naar iets om hun leven mee te vullen. Het zal belangrijk worden voor teenagers om iets te vinden waarin ze kunnen uitblinken, om iets te doen waarin zij beter zijn dan een ander. En ja, ik denk dat ik graag zou zien dat daardoor ook het eerlijke ouderwetse handwerk weer wordt opgewaardeerd.’
‘Heb jij zelf ooit met je handen gewerkt?’ kan ik niet nalaten hem tot slot te vragen.’
‘Dat heb ik, vriend. Ik heb in een slagerij gewerkt en in een tuincentrum. Ik ben caddy geweest, de jongen die iemands golfclubs draagt. Ik heb jaren lang kranten rondgebracht, alles tussen mijn tiende en mijn veertiende. Ik was een raar kind, altijd op zoek naar werk. Tot ik mijn eigen opnamestudio opzette en leerde hoe dat ding met mijn handen draaiende te houden. De hersenen gingen pas later meedoen.’

Daniel Lanois: NPR Music Tiny Desk Concert