Hoewel het idee om een requiem te schrijven bij Johannes Brahms (1833-1897) al leefde sinds de dood van Schumann in 1856, kwam het er niet van: Brahms was immers niet het toonbeeld van een diepgelovig man. De dood van zijn moeder in 1865 vormde een keerpunt dat hem aan het schrijven zette. Vier jaar later voltooide hij ‘Ein Deutsches Requiem’.
In plaats van de traditionele Latijnse dodenmisteksten zette Brahms delen uit Luthers bijbelvertaling uit 1545 op muziek. Zijn requiem richt zich niet op angst voor het laatste oordeel, maar op troost en hoop voor de levenden, vooral voor hen die rouwen. Het geheel bevat geen liturgische teksten en vermijdt verwijzingen naar Christus, een unicum in het genre. Brahms wilde het werk ook liever ‘Een menselijk requiem’ dan ‘Een Duits requiem’ noemen.
In recensies van uitvoeringen valt vaak op hoe doortastend het orkest en de solopartijen van sopraan en bariton klinken. Ook in deze uitvoering, door het Franse Ensemble Pygmalion onder leiding van Raphaël Pichon en met de sopraan Sabine Devieilhe en de bariton Stéphane Degout, schitteren orkest en solisten met bijzondere zeggingskracht. Toch is het vooral het koor dat in de zeven delen van het werk van de eerste tot de laatste noot een indrukwekkende glansrol vervult, de luisteraar optilt en meeneemt — niet in somberte, maar naar het licht, zoals Brahms het beoogde.
De donderende pauken, met de energie van een mythologische storm die door de bliksemgod Thor zelf lijkt te worden bespeeld, geven het door het koor gedragen tweede deel ‘Denn alles Fleisch, es ist wie Gras’ een sfeer die eerder aan een opwekkingsritueel doet denken dan aan een dodenmis. Door te verwijzen naar de bijbelteksten ‘1 Petrus 1:24-25’ en ‘Jakobus 5:7’, krijgt de muziek met haar zware klanken, pauken en koper een welhaast apocalyptisch karakter. Tegelijkertijd beweegt de tekst zich van sterfelijkheid en vergankelijkheid naar een visioen van nieuw leven en opstanding.
Dan, aan het eind, keert de rust weer in de muziek, met ‘Jakobus 5:7’: “Seid nun geduldig, liebe Brüder, bis auf die Zukunft des Herrn. Siehe, ein Ackermann wartet auf die köstliche Frucht der Erde und ist geduldig darüber, bis er empfange den Morgenregen und Abendregen.”
Deze passage symboliseert het geduld en de hoop op herstel en nieuw leven, een centraal thema in dit deel van het requiem. Hoewel het geen letterlijke opwekkingsmuziek is in religieuze zin, ademt het tweede deel een gevoel van kosmische beweging en herleving. De aanvang is donker en dreigend in mineur (de vergankelijkheid van alles wat sterfelijk is), gevolgd door een stormachtig middendeel (strijd en onrust), en mondt ten slotte uit in een lichter, hoopvoller slot dat de troost van het eeuwige Woord en een gevoel van opstanding symboliseert.
Eenzelfde levenskracht en overwinningsjubel horen we ook terug in het triomfantelijke zesde deel, ‘Denn wir haben hie keine bleibende Statt’, voor bariton en koor. Vertrekpunt hier is ‘Hebreeën 13:14’: “Denn wir haben hie keine bleibende Statt, sondern die zukünftige suchen wir.”
Dit deel benadrukt de vergankelijkheid van het aardse bestaan en de hoop op een blijvende, hemelse stad. Daarmee sluit Brahms aan bij de essentie van zijn requiem, waarin troost voor de levenden en de verwachting van een toekomst in licht en vrede centraal staan.
Dat vertrouwen, die overgave en berusting komen optimaal tot uitdrukking in het afsluitende koorwerk ‘Selig sind die Toten, die in dem Herrn sterben’, gebaseerd op ‘Openbaring 14:13’. Voluit: “Selig sind die Toten, die in dem Herrn sterben von nun an. Ja, spricht der Geist, dass sie ruhen von ihrer Arbeit; denn ihre Werke folgen ihnen nach.” In deze woorden klinkt de innerlijke rust en vervulling door waarmee Brahms zijn requiem besluit.
Bijzonder aan dit werk – en vooral aan de wijze waarop Pygmalion het hier uitvoert – is dat de muziek geheel voor zichzelf spreekt. Geen programmatoelichting is nodig: haar kleurenrijkdom en expressieve kracht onthullen vanzelf de diepere betekenis. De grote verhalende en beeldende intensiteit maken dit requiem, ondanks de titel, tot een viering van het bestaan eerder dan tot een dodenmis. Hier geen loutere wens tot rust, maar een herontdekking van de vitaliteit en bezieling van het leven – door troost, door geloof, en door het vertrouwen in de overwinning op vergankelijkheid en het tijdelijke.
Johannes Brahms: Ein Deutsches Requiem – Pygmalion, Raphaël Pichon, Stéphane Degout, Sabine Devieilhe Harmonia Mundi