Henny Vrienten
is terug van nooit weggeweest, met een nieuwe plaat en een hart dat nooit slaapt. Een liedjesschrijver vertelt: over leven en klein geluk.
door C. Cornell Evers, OOR 21 maart 1992
Drieënveertig is hij inmiddels, de man die geen ambities had maar die als geen ander de NL-pop hielp groot groeien. Henny Vrienten, man en muzikant, blijft zich vanuit de blijde werkelijkheid van een ‘veertigplus’-bestaan verbazen over de wereld die hem omringt en blikt daarbij tevens met enige zelfspot in de spiegel die hij zichzelf voorhoudt. De nieuwe plaat schittert als het leven zelf, in eerlijke liedjes die dan misschien geen rock & roll zijn, maar zeker wel pop, soms stevig, altijd sprankelend, hier en daar afgemaakt met een Latijns-Amerikaans sausje, een vleugje filmmuziek of een bigband arrangement. Mijn Hart Slaapt Nooit. Mooie titel trouwens.
‘De titel is mij aangereikt door een vriend. Niets gevaarlijker dan een originele geest. Dat zeg ik ook in ’t Oude Liedje, dat alles al gedaan is, dat je geen moeite moet doen. Je hoeft de dingen alleen maar een beetje te herschikken. Hij lag in een laatje, samen met Alleen Voor Mannen. Er spelen alleen maar mannen op de plaat mee en ik wilde een licht statement maken. Als ik een man een liedje zie zingen op de televisie, dan heeft-ie bijna altijd van die tieten in zijn nek hangen of hij wordt gewurgd door jarretel-gordels. Ik begrijp dat niet en denk dan: Wat moet dat toch? Waarvoor is al dat vlees? Waarvoor zijn wij als man eigenlijk bevrijd? Bestaat dat niet meer? Vragen die ik mij stel. Al dat niet-functionele bloot – zelfs Bob Dylan zag ik laatst met twee dames in een clip – , dan denk ik: jeetje! Daarom: Alleen Voor Mannen. Uit een soort recalcitrantie. Toen ik echter over die titel ging nadenken, vond ik het helemaal niets, want ik wil helemaal niet dat er alleen maar mannen naar mijn plaat luisteren. Mijn Hart Slaapt Nooit is meerduidig. Ik vind dat wel mooi. Ik was een tijdje bang dat het als titel te romantisch zou zijn, maar de rest van de hoes is niet romantisch. Het is een heel ouderwetse hoes geworden, met groeven in mijn gezicht: hier zingt een getergd man.’
Voel jij je een getergd man?
‘Niet getergd, maar ik kan me nog steeds wel aan bepaalde zaken ergeren. Daar heb ik ook al eerder over gezongen. Zoals ik klink op de plaat, zo ben ik. Ik heb mij niet anders voorgedaan, op geen enkele manier, en geloof me: ik heb ieder woord gewikt en gewogen. Als ik een liedje zing, wil ik dat de mensen geloven wat ik zing, dat datgene wat ik zeg, waar is. Dat hoort naar mijn gevoel – van die generatie ben ik nu eenmaal – bij een liedje.’
‘Je wordt geboren en je kijkt wat rond, je snapt er niks van en ze stoppen je weer onder de grond’ (uit: Verloren Tijd)
Het is zeven jaar na Geen Ballade, voor popbegrippen een eeuwigheid. Zou je kunnen spreken van een nieuw begin?
‘Het klinkt mij heel goed in de oren: een nieuw begin. Ik heb er echt tegenaan gehikt. Er is al zoveel muziek. Overal waar je komt, is muziek. De winkels liggen vol. Wat voor nut heeft het om daar nog een paar liedjes aan toe te voegen? Er zijn er al zoveel en deze liedjes lijken ook alweer op alle liedjes die er zijn. Ik vond het echt een vrij nutteloze bezigheid. Aan de andere kant kan ik niet veel anders. Liedjes maken hoort gewoon bij me, heb ik ontdekt. Ik vind het leuk, die kleine wereldjes van drie minuten, terwijl ik toch tien jaar geleden riep: heerlijk die filmmuziek, dan ben ik van die samengeperste drie minuten af. Ik zit hier ook absoluut niet om consequente uitspraken te doen maar… nu heb ik zoiets, en ik verbaas me er zelf over, dat ik onmiddellijk een nieuwe LP zou willen maken. Kijk, als ik weggelachen word en niet gedraaid en geen hond wil hem hebben, dan zal ik niet snel weer in die studio zitten. Maar als er nou een reden voor is, als een paar mensen willen luisteren…’
Dan ga je zelfs weer optreden.
‘Nee hoor, toch niet. Voorlopig niet. Ik zie deze plaat helemaal los van dat alles. Ik heb geen theatertoer en ik ga ook het popcircuit niet in.’
Maar je doet wel dingen voor tv.
‘Ja! Ja, heel selectief… en ik wil ook wel graag wat live-dingen doen, met een akoestisch setje of zo, zoals dat tegenwoordig zo sympathiek heet, haha… goedkoop en klein. Ik heb er gewoon zin in maar niet in teveel flauwekul.’
Zou je het kunnen verdragen als de plaat een flop werd?
‘De tijd zal leren of de plaat in creatief opzicht geslaagd is. De geschiedenis leert wat overblijft, daar heb ik verder geen illusies over. Wanneer is iets een flop? Stel dat 800 mensen die CD kopen. Als er 800 mensen naar de winkel stappen en zo’n grotesk bedrag – want ik vind CD’s heel erg duur, echt veel te duur – uitgeven voor die CD, dan kan ik eigenlijk al niet meer van een flop spreken. Ik ben daar heel kleinschalig in blijven denken. Het tegendeel van mega, zou je kunnen zeggen…’
Goed dan, de megahit…
‘Hahaha, daar is het woord, mega, hahaha. Ik haat dat woord: mega. Nou, dat kun je wel vergeten. Ik heb een ontzettend simpel geweten, heel katholiek, waardoor ik alle vervelende dingen weet uit te gummen. Ik begin dan ook weer met veel plezier naar Doe Maar terug te blikken. Hoe je het ook bekijkt, alles wat ik ben en voel, heeft toch voor een groot deel met die band te maken. Dat zal ik nooit ontkennen. Ik weet dat deze plaat, waarbij je toch ook echt naar de teksten moet luisteren en wat geen dansmuziek is, ik weet dat die plaat geen megahit kàn worden. Wordt hij dat echter wel, dan heb ik daar, denk ik, geen last van. Wat zou er vervelend aan kunnen zijn? Ik vind het ook wel weer even leuk al die toeters en bellen, dat gevoel van: Hoe ging dat ook weer?’
Waarbij we toch bij Doe Maar belanden, een bandje voor tieners, volgens veel critici. Een niet helemaal correcte betiteling, lijkt mij. Veel nummers hebben de tand des tijds goed doorstaan.
‘Wij waren natuurlijk zelf al een ouder publiek. Kijk, er is heel veel kritiek gekomen op zoiets als: Je moet nog huiswerk maken voordat de bom valt. Nou, dat heeft Ernst geschreven, waarmee ik niet wil zeggen dat ik het geen leuke tekst vond. In de hele context waarin dat liedje stond, werkte het. Ik sta daar nu nog achter en kan alleen maar zeggen dat ik op dezelfde manier dingen die mij bezighielden, heb verwerkt. Zo verweet mijn toenmalige vrouw mij dat ik mijn lul achterna liep. Een pittige uitspraak. Ik vond echter, na enig nadenken, dat ze gelijk had. Daar maakte ik een liedje over. Of: Doe maar net alsof je neus bloedt, over je verschuilen achter idealen. In dat opzicht ben ik niet veranderd. Ik heb me wel vaak afgevraagd, daar lang over nagedacht, of je dat wel kunt opschrijven, de tekst die iemand mij toebeet: Je loopt je lul achterna.’
En de conclusie?
‘Er is een optreden in Tilburg, dat zal ik nooit vergeten. Dat was tegen het einde van Doe Maar. Een matinee. Het was heel licht in de zaal. Toen drong het ineens zo enorm tot mij door dat het publiek zo klein was: zes jaar. Er stond iemand van veertien en die stak er echt bovenuit. Ik schrok daar heel erg van. Dat was mij in die donkere hallen nooit zo opgevallen. Ineens werd ik geconfronteerd met het feit dat het echt kinderen waren, niet eens van twaalf maar van zes. En die stonden daar, met al die petjes en buttons en vlaggetjes en zongen, terwijl ze met raar wazige blikken naar ons keken: Je loopt je lul… Dat was voor mij het moment om eens bij mezelf te rade te gaan.’
En?
‘Er zijn twee momenten geweest, op het podium – want daar gebeurt alles – dat ik wist dat ik weg wilde, daar in Tilburg en tijdens Pinkpop, waar ik op het moment dat ik opkwam een appel tegen mijn hoofd kreeg. Er was een klein groepje mensen, dat vond dat wij geen hoofdact voor Pinkpop waren. Zij wilden fantastische buitenlandse muziek horen. Ik kon dat wel begrijpen, je kon namelijk geen radio aanzetten, of je hoorde ons. Ik kan me die reactie van het publiek heel goed voorstellen, als je toch je hoofdact ontnomen wordt… Toen dacht ik dus: als het zover moet komen dat daarvoor iemand bekogeld moet worden, dan moet je wegwezen. Na Pinkpop was het heel snel afgelopen. Ik wilde ook niet meer het podium op. Als de anti-beweging zo groot wordt, dan moet je opstappen. Terwijl het voor het grote publiek nog steeds werkte.’
‘En ik ben zo blij, walgelijk blij en bang Ongelooflijk bang, zo verschrikkelijk bang, Omdat ik ons verliezen kan’ (uit: Blij En Bang)
Het begon allemaal in Tilburg, met onder andere Les Cruches. Hoe belangrijk waren The Wonder Years van Henny Vrienten?
‘Tilburg heeft mij heel erg beïnvloed. Mijn horizon reikte niet veel verder dan die stad. In Amsterdam was ik waarschijnlijk bassist bij Wally Tax of bij de CCC geworden. Dan was het meteen vanaf het begin heel anders gelopen.’
In welk opzicht waren zij anders?
‘Ze waren vooral sneller. Toen ik Wally Tax voor het eerst zag, die man kwam van een andere planeet. Die had het helemaal in de smiezen. Die zag eruit zoals ik eruit wilde zien. Alleen was ik daar nog helemaal niet aan toe. Alles kwam in Amsterdam twee jaar eerder dan in de provincie. De CCC, toen ik dat zag, met al die honden en vrouwen op het podium, daar was ik, als eenvoudige provinciaal, echt diep van onder de indruk.’
Toch heeft die provinciaal het uiteindelijk nog niet zo slecht gedaan, iets wat van een hoop van die hippe Amsterdammers niet gezegd kan worden. Het heeft dus ook zijn positieve kanten gehad.
‘Dat is wel zo. Ik denk dat ik altijd het gevoel heb gehad dat ik, bij hen vergeleken, een soort culturele achterstand had: seksuele revolutie, communes waar ik niet in gezeten heb… Het was geen jaloezie maar ik denk dat ik vond dat zij gewoon hoger op die ladder van How hip can you be? stonden. Ik heb altijd met mijn voeten op de grond gestaan en de voordelen daarvan… ik weet het niet. Misschien dat ik daardoor een beetje voorzichtiger ben, maar of dat een voordeel is… Was ik in de grote stad opgegroeid, dan was ik absoluut iemand anders geworden. En dan heb ik het niet eens over mijn katholieke opvoeding en het seminarie en dergelijke dingen.’
Dat was lijden?
‘Nee hoor. Het beetje wat ik weet, heb ik van hen geleerd.’
De bourgondische instelling van de katholiek…
‘Katholieken hebben een soepel geweten. We rotzooien maar wat aan, bidden drie weesgegroetjes en het is weer goed: De Heer neemt ons liefdevol in zijn schoot op. Dat stapsgewijs naar de grote stad komen, vind ik achteraf gezien wel goed. Ik had niet in Amsterdam moeten zitten, toen ik twintig was: rampen… Ik blowde en slikte en tripte, nou ja, wat iedereen deed in die tijd, maar hier werd het toch wel met kruiwagens naar binnen gedragen… Een tandeloze pauper was ik dan geworden. Ik was heel gemakkelijk te beïnvloeden. Ik leef nog altijd op dat kantelpunt, dank ik. Ik heb het nu heel erg goed en besef dat iedere dag, maar in mij leeft heel erg de angst van de arbeidersjongen, dat het allemaal niet klopt dat ik het zo goed heb, dat op een dag die man met die hamer komt en zegt: Inleveren!’
Mijn Hart Slaapt Nooit komt over als een statement van een volwassen man, iemand die heeft leren relativeren en die vrede heeft met het ouder worden, zonder dat hij echter ingeslapen is.
‘Ik weet wel dat ik op Geen Ballade echt nog schreeuwde. Over de roddelpers bijvoorbeeld. Nu heb ik zoiets: Ik ga toch zeker geen energie steken in een liedje over de roddelpers. De roddelpers zal me een rotzorg zijn. Ik steek wél energie in een liedje over het milieu. Dat vind ik even belerend als iedereen het zal vinden, maar zoiets vind ik een noodzaak. De geitewollen sokken, ja. Dat vingertje, maar ik doe het toch. Ik vond het mijzelf allemaal iets te eenduidig zeggen op Geen Ballade, nu doe ik het voor mijn gevoel veel meer met een ingehouden glimlach.’
Ik zou het sardonisch gegrinnik in Scharrelvarken anders geen glimlach willen noemen.
‘Voor mij is dat een lied over racisme, het scharrelvarken in vergelijking met de andere zwijnen. Het gaat over de verschillen. Waarom zijn die verschillen zo belangrijk? Je schrikt in eerste instantie toch wel, als er in de tram een neger naast je komt zitten, zeggen mensen. Dat begrijp ik dan niet. Ik heb dat nooit. Uiteindelijk hebben we allemaal dikke billen en een krulstaart, zegt het varken.’
Je maakt gebruik van nogal uiteenlopende muzikale invalshoeken…
‘Kijk, diep in mijn hart vind ik een plaat van Ry Cooder… één sfeer, dat vind ik prachtig. Ik ben er echter al heel lang geleden achter gekomen, dat ik dat niet kan. Ik heb niet zoveel karakteristiek in mijn stem en mijn instrumentbeheersing, dat ik met één ding tien liedjes interessant kan houden. Ik ben niet zo’n lange afstand-loper. Ik heb gewoon per liedje erover nagedacht wat het nodig had en met welke muzikanten ik dat het beste kon verwezenlijken. Het heeft ook iets van een lappendeken, het is patchwork.’
Met onder andere een gejat stukje Beatles.
‘Gejat tussen aanhalings- en sluittekens, want ik zou echt niet weten om welk liedje van The Beatles het gaat. Dat zit niet voor niets in ’t Oude Liedje. Ik citeer The Beatles echt. Ik zing ook letterlijk: Alles lijkt op alles, en alles is gedaan, zoek niet naar iets anders, daar komt ’t niet op aan. En dan – bàff – echt een brug erin. Kunst, echte kunst bestaat alleen maar uit citeren, maar als wij dat doen, als eenvoudige poplulletjes, dan is het jatten.’
Je zei eerder dat je niet meer schreeuwde. De uithalen in Fijn Om Er Niet Bij Te Horen lijken anders vanuit je tenen te komen.
‘Dat nummer komt – cliché cliché – recht uit mijn hart. Ik ben er heilig van overtuigd dat, wat er ook mis is met deze samenleving, wat voor krachten dat ook zijn, dat het allemaal heeft te maken met zakendoen. De menselijke geest wordt verhandeld, het kind, alles: pakken wat je pakken kan. Het is misschien ouderwets maar ik ben het daar helemaal niet mee eens. Ik vind dat je elkaar dingen moet geven en proberen er samen iets van te maken. Ik HAAT zakenmensen, echt waar. Ik heb dat nummer voor het laatste bewaard, omdat ik wist dat ik niet zo’n strot heb. Toen ik klaar was met dat nummer, heb ik ook een week niet kunnen praten. Het is onzuiver en vals maar ik kon niet nog een keer. Mijn stem was weg, echt kapot gezongen. Maar het is me bevallen.’
In hoeverre ben jij zelf het scharrelvarken?
‘Ik ben wel een scharrelaar.’
Stekelig?
‘Ja. Ik denk dat mensen van mijn generatie gewoon niet goed hebben kunnen meekomen. Dat geldt ook voor die computers en zo, ik hou er niet van, ook niet in de muziek, en dan moet iemand niet met zeikverhalen komen hoe nuttig een computer is en dat je een human factor kunt inprogrammeren, zodat hij opzettelijk ongelijk gaat. Dat is aan mij allemaal een beetje voorbij gegaan, daar kom ik niet in mee en dat wil ik dus ook eigenlijk niet. Ik ben niet meegekomen in het ik-tijdperk, in het schaamteloos geld verdienen als doel in plaats van bezeten zijn door het ding dat je doet. Ik ben niet meegekomen in nonchalanter gaan denken over eh… – ik noem maar wat – overtredingen van verkeersregels, of dat fietsen jatten geen diefstal meer is. Dat is er bij mij allemaal zo ingehamerd. Ik besef dat ik in dat opzicht een fossiel ben maar geniet daar ook van.’
En van het vaderschap. Vaders Zijn Verraders en Blij En Bang zijn voor honderd procent autobiografisch en daarin ook heel eerlijk. Hoe moeilijk was het om je zo bloot te geven?
‘Die twee teksten, daar heb ik het langst over geaarzeld. Beide liedjes gaan over mijn kinderen. Doe Maar was het nachtleven, dus zong ik daarover. Dat doe ik al een jaar of tien niet meer. Ik heb een gezin en ben daarin heel toegewijd, in ieder geval zo goed als ik kan. Ik besef mijn verantwoordelijkheid. Dat is mijn thematiek. Maar goed, ik ga in mijn teksten niet zitten slijmen over klein menselijk geluk. Na lang wikken en wegen komt er dan zoiets uit. Tien jaar geleden, ook als ik dat zo had gevoeld, had ik dat niet kunnen doen. Nu heb ik echter zoiets: als je dit niet begrijpt of niet wilt begrijpen en als sentimenteel afdoet, dan heb ik echt met je te doen. Dit ben ik.’
Popmuziek gaat niet alleen over tienergeluk en mislukte relaties.
‘Je stippelt een lijn uit voor jezelf en wat ik heel duidelijk wist: Vrienten hijst zich niet meer in een tijgerbroek. Vrienten gaat geen buikoefeningen doen om zijn slappe buikspieren voor de Nederlandse natie verborgen te houden. Vrienten is 43 en dat kun je zien en zo wil ik me ook gedragen. Ik wil niet meer rondspringen, ik wil niet meer ’s nachts een concert moeten doen in een pishok, terwijl ik om zeven uur op moet staan om de kinderen te wassen en naar school te brengen. En dan hoor ik ze in koor zeggen: Dat is toch geen rock & roll. Tsja, dat klopt, het is geen rock & roll meer, maar ik wil ook geen rock & roller zijn. Ik wil me niet in keurslijven hoeven te dwingen om mee te kunnen doen, om serieus te worden genomen.’
Jij verschuilt je achter een Zonnebril?
‘Dat is een van die nummers waar ik achteraf mijn twijfels over heb, omdat het het dichtst staat bij datgene wat ik vroeger deed. Het thema vind ik wel leuk. Ik wil best wel toegeven dat ik, zo gauw de zon schijnt, vanachter mijn zonnebril gluur naar al dat schoons. Ik durf dat normaal niet zo, zo te kijken naar een meisje. Ik doe dat niet, vind dat ook behoorlijk onbeschaamd: die blikken.’
Zegt de man die zijn lul achterna liep.
‘Ja, maar het gaat erom hoe je je lul achterna loopt. Dat kun je op heel veel verschillende manieren doen. Je kunt de stad ingaan en naar een dame toestappen en een vreselijk glad praatje houden, alleen om haar het nest in te krijgen. De andere kant is dat je dat wel zou willen maar niet durft en niet kunt, maar dan kun je nog wel je lul achterna lopen.’
Zo Mooi. In eerste instantie denk je aan een absurd soort liefdesliedje maar dat is het niet.
‘Het gaat helemaal over de schoonheidscultus. Ik wou dat ik je spiegel was, wat zou je naar mij kijken. Dit is een onderwerp waar ik me heel erg over opwind: als je haar maar goed zit. Het lied gaat over absoluut oninteressante mooie hoofden.’
Liedjes, filmmuziek en weer liedjes, maar ook: Holland Festival. Wat doe je precies?
‘Ik schrijf balletmuziek, voor het Onafhankelijk Rotterdams Toneel, een familievoorstelling. Het thema is filmmuziek, daarom zijn ze bij mij gekomen. In dans en beeld wordt de wereld van de mens en zijn gedroomde filmhelden neergezet. Dit ruikt heel erg naar kunst. En ik geloof dat het, behalve de muziek dan, ook kunst wordt.’
Wat maakt iets dan kunst, volgens jou?
‘Dat weet ik niet zo precies. Als er heel veel woorden nodig zijn om uit te leggen, wat er gebeurt, dan is het volgens mij kunst.’