De jonge Franse cellist Edgar Moreau (Parijs, 3 april 1994) brengt op zijn nieuwe album Transmission een ode aan zijn Joodse familiegeschiedenis met werken van Bloch (1880-1959), Korngold (1897-1957), Bruch (1838-1920) en Ravel (1875-1937).
De moeder van cellist Edgar Moreau is van Pools-Joodse afkomst en de vijf werken op zijn nieuwe album Transmission hebben alle een band met de Joodse cultuur. Het belangrijkste stuk is ongetwijfeld Schelomo van Ernest Bloch, door Moreau omschreven als “een majestueuze ontmoeting tussen concerto en symfonie, rijk en kleurrijk in zijn orkestratie en vol contrasten.” Maar ook Cello Concerto in C Op.37 van Erich Wolfgang Korngold getuigt van een indrukwekkende compositorische kracht. Andere werken op Transmission zijn Kol Nidrei Op.47 van Max Bruch en 2 Mélodies hébraïques M.22 van Maurice Ravel. Transmission is opgenomen met het Lucerne Symphony Orchestra en zijn chef-dirigent Michael Sanderling.
Joodse wortels
Edgar Moreau zegt in de linernotes bij Transmission dat hij een sterke band voelt met zijn Joodse wortels, zonder zelf religieus te zijn. Erich Wolfgang Korngold had van zichzelf hetzelfde kunnen zeggen. Niet dat het hem, het voormalige Weense wonderkind en een van de meest succesvolle operacomponisten van zijn tijd, zou hebben gered van het moeten vluchten uit zijn land na de Anschluss – de annexatie van Oostenrijk in 1938.
Kijken we naar de tijd waarin de door Edgar Moreau gespeelde componisten actief waren, en verbinden we die met de Joodse cultuur die in hun werken een belangrijke rol speelt, dan zien we een van de meest donkere perioden uit de moderne geschiedenis, waarin muziek letterlijk achter prikkeldraad verdween.
Muziek achter prikkeldraad
Het jaar 1933 markeert niet slechts de laatste dagen van de Weimar Republiek (1919-1933). Het was ook het begin van de schemering die voor langere tijd over de culturele wereld in Duitsland zou liggen en die het einde inluidde van de sfeer van vrijheid die het Berlijn van de jaren twintig tot een bruisende metropool had gemaakt, waarin kunst in alle verschijningsvormen uitbundig bloeide en zich voorwaarts ontwikkelde.
In 1933 was dat alles voorbij. Talloze kunstenaars en artiesten verloren hun leven in concentratiekampen, gingen in de illegaliteit of verlieten het land, gedwongen door de gewelddadige vervolging van alle cultuur die door de nazi’s als ‘entartet’, gedegenereerd, werd bestempeld.
Al voor 1933 organiseerde onder andere de SA demonstraties tegen buitenlandse invloeden – de jazz- en swingmuziek die in de jaren twintig in Duitsland populair was geworden – en Joodse muziek maar ook tegen de opera’s Jonny Spielt Auf van Ernst Krenek en Aufstieg Und Fall Der Stadt Mahagonny van Kurt Weill. Vanaf 1933 namen deze acties in aantal en gewelddadigheid toe. Duitsland keerde, geïnspireerd door het muzikale erfgoed van Richard Wagner, terug naar de Teutoonse wortels.
In mei 1938, een jaar na de opening in München van de tentoonstelling Entartete Kunst en zes maanden voor de Kristallnacht, organiseerden de beleidsmakers van het naziregime in Düsseldorf een andere, veel minder bekende ‘cultuurshow’, getiteld Entartete Musik. Daar presenteerden en ridiculiseerden de nationaalsocialisten muziek die ‘het culturele bolsjewisme’ en ‘de arrogantie van de Joden’ vertegenwoordigde en als zodanig de Duitse waarden ‘ondermijnde’. Onder de prominenten die als ‘entartet’ werden opgevoerd, bevonden zich naast bekende componisten als Ravel, Stravinsky, Schönberg, Hindemith, Weill en Bartók allen met Joods bloed in de aderen. Het omslag van de tentoonstellingsfolder toonde de hoofdfiguur uit de populaire opera Jonny Spielt Auf van componist Ernst Krenek: een zwarte jazzmusicus met in zijn knoopsgat een davidster.
De aanduiding Entartete Musik verwees naar het wetenschappelijke begrip Entartung dat (in de negentiende eeuw) refereerde aan afwijkingen in negatieve zin van wat op grote schaal als normaal werd beschouwd. De nationaalsocialisten namen dit idee over en gebruikten het in dienst van een conservatief cultureel beleid, dat uiteindelijk tot een volkomen nieuwe norm leidde, ontwikkeld vanuit antisemitisme en het geloof in de eigen Arische superioriteit.
Er waren ook componisten die de nazidans ontsprongen – Carl Orff bijvoorbeeld kon met zijn spierballenmuziek geen kwaad doen bij de nazi’s en na het succes van Carmina Burana was zijn kostje als gevierd componist helemaal gekocht. Er waren zelfs componisten die lustig in de carrousel meezwierden, zoals Hans Pfitzner, bekend van de, door Hitler persoonlijk geroemde, romantische cantate Von Deutscher Seele. Pfitzner steunde de zaak van de nationaalsocialisten openlijk. Toen de latere rijkskanselier, na een eerste, mislukte poging om de macht te grijpen, in de gevangenis in Landsberg verbleef, waar hij op papier dat de Wagner-familie hem had verstrekt Mein Kampf schreef, stuurde de componist hem een boek met als persoonlijke opdracht: “Voor Adolf Hitler, de grootste van alle Duitsers.”
Vanaf 1940 werd de culturele ‘zuivering’ geëxporteerd naar de bezette landen, met als gevolg dat musici die geen kans hadden gezien om te vluchten, hun carrières zagen eindigen in Theresienstadt en Auschwitz.
Uit het Joodse leven
Keren we terug naar Transmission van cellist Edgar Moreau en dan met name naar Ernest Bloch (Genève, 24 juli 1880 – Portland (Oregon), 15 juli 1959), een componist van Zwitsers-Joodse afkomst die zich in 1917 in de Verenigde Staten vestigde. Hij was een echte alleskunner, zo lezen we in zijn biografie. Naast componist en docent was Ernest Bloch een ervaren dirigent, violist, pianist en filosoof. Hij was een productief brievenschrijver, een begenadigd fotograaf, schilder, een verzamelaar en polijster van agaten, een expert op het gebied van paddenstoelen en een communicator met een buitengewone liefde en zorg voor de natuur.
Zijn vroege composities kenmerkten zich door invloeden van onder andere Richard Strauss en Claude Debussy. Dat veranderde na zijn opera Macbeth, waarvan de première in 1910 in Parijs, na er vijf jaar aan te hebben gewerkt, een deceptie werd. De composities van Ernest Bloch onderscheiden zich in uiteenlopende perioden, maar Edgar Moreau richt zich op zijn album Transmission op wat Bloch’s Joodse Periode wordt genoemd.
De opener van het album, het melancholische, ietwat bedroefd klinkende From Jewish Life bestaat uit drie korte stukken, door de componist in 1924 geschreven voor de Amerikaanse cellist en dirigent van Nederlandse komaf Hans Kindler (Rotterdam, 8 januari 1892 – Watch Hill, Rhode Island, 30 augustus 1949). Het eerste stuk, Prayer, heeft de muzikale kleuren en intonatie van een gebed, zoals wel gehoord in een traditionele Asjkenazische synagoge. Het tweede, Supplication, voegt zacht maar dwingend instrumentale verdieping toe en verleent de aanvankelijk beschroomd gestelde kwestie de urgentie van een gepassioneerde smeekbede in een tijd van bijzondere nood. In het klaaglijke derde deel, Jewish Song, mijmert de cello over het delicate raamwerk van een Oost-Europees Joods volkslied.
En dan, het is al genoemd: Schelomo – Rhapsodie hébraïque B.39. Dit werk voor cello en orkest was het laatste werk van de Jewish Cycle, een reeks composities waarin Ernest Bloch zijn muzikale identiteit als componist probeerde te vinden.
“Ik ben een Jood en ik streef ernaar om Joodse muziek te schrijven, niet als zelf-reclame, maar omdat ik zeker weet dat dit de enige manier is waarop ik muziek van vitaliteit en betekenis kan produceren – als ik zoiets al kan!” Ernest Bloch schreef deze zin in het jaar dat zijn Schelomo voor het eerst was uitgevoerd.
Schelomo was het laatste werk dat Ernest Bloch voltooide voordat hij in 1916 naar Amerika verhuisde. Het was aanvankelijk bedoeld als vocaal werk, met een tekst uit het Bijbelse boek Prediker. Terwijl de componist zich nog het hoofd brak in welke taal hij het stuk zou schrijven, ontmoette hij de cellist Alexandre Barjansky. Die maakte grote indruk met zijn beheersing van het instrument en, belangrijk, had in zijn spel de donkere ‘vocale’ kwaliteit die de componist voor Schelomo voor ogen had. In Schelomo, Hebreeuws voor Salomo, verklankt de cello de stem van de Joodse koning. Salomo is in Ernest Bloch’s geladen Schelomo niet de koninklijke heerser, en ook niet de dichter van het Hooglied, maar meer een woestijnprediker, die klaagt over de ijdelheid van de wereld en reflecteert op de vergankelijkheid van het leven. Het plechtige lied dat de cello hier zingt, is gedurende een groot deel van het concert als een lange klaagzang (Bloch schreef het werk terwijl de Eerste Wereldoorlog nog in volle gang was) en een welhaast epische elegie.
Schelomo – Rhapsodie hébraïque B.39 ging in première op 3 mei 1917, gespeeld door cellist Hans Kindler. Artur Bodanzky dirigeerde het concert, dat plaatsvond in Carnegie Hall.
Ernest Bloch kampte aan het eind van zijn leven (ook als componist) met depressiviteit, als gevolg van de Tweede Wereldoorlog.
Emotionele snaren
En Edgar Moreau, de jonge Franse cellist, die op Transmission zijn Joodse wortels onderzoekt en stem geeft? De cellist creëert met grote creativiteit een authentiek en hartstochtelijk geluid. Zijn stem is zwierig en expressief waar nodig, zoals in Korngold’s imposante Cello Concerto in C Op.37. Hij weet in de intimiteit van Bloch’s From Jewish Life, Bruch’s Kol Nidrei Op.47 en Ravel’s 2 Mélodies hébraïques de juiste emotionele snaren te raken en zet in Schelomo een gloedvolle interpretatie neer, waaruit vooral ook de dichterlijke bezieling van het werk spreekt.
Transmission van Edgar Moreau is als een groot en fraai boeket van klanken waarin een warm muzikaal hart klopt.
Korngold / Bruch / Bloch / Ravel – Transmission
Edgar Moreau, cello / Luzerner Sinfonieorchester / Michael Sanderling
Erato
Nawoord
Tegenwoordig lijkt het idee van muziek die aan bepaalde absolute wetten moet voldoen een absurditeit. Fascisme berust op autoritaire en onverdraagzame beginselen. Het historische voorbeeld van de Entartete Musik dient een waarschuwing te zijn tegen elke poging tot het opleggen van absolute normen, alsook tegen de woeker van nationalistische stromingen met een totalitair karakter. Tegelijkertijd is het een pleidooi voor cultureel pluralisme, zoals Béla Bartók destijds aanvoerde. Hij beschouwde de titel Entartete Musik als een eretitel en eiste in 1938 van de Duitse regering dat zijn composities in de tentoonstelling in Düsseldorf zouden worden opgenomen.