“Gebruik jij nog steeds make-up?” vroeg een oude vriendin, die ik al meer dan veertig jaar niet had gezien. Haar vraag wierp me terug in de tijd, naar de jaren zeventig, naar Tilburg — de stad van mijn jeugd, mijn geboortestad. Daar volgde ik lessen aan de dansvakacademie van het Brabants Conservatorium, voortgestuwd door ambitie, verwachting en een vleugje bravoure.
In die dagen gleed de theatrale glans van David Bowie en Roxy Music langzaam het toneel af. Hun androgiene glamour maakte plaats voor de rauwe energie van punk – minder pose, meer vonk. Toch bleef oogschaduw deel van mijn gezicht. Niet als pantser, niet als vlag, zelfs niet als statement. Het hoorde gewoon bij me.
Ik was niet de enige. In wat men nu een bubbel zou noemen, trokken we gezamenlijk door een onbekend landschap van vormen en geluid. We zochten, tastten, experimenteerden. Kunst, muziek, performance – alles liep door elkaar, alles ademde vrijheid. Het was intens en broos tegelijk.
Buiten die kring lag een andere wereld. Na nachten vol plannen en optredens fietste ik met een omweg naar huis. De rammers wisten waar ik woonde. Eerst was het dreigend, later persoonlijk. Uiteindelijk kocht ik een alarmpistool.
Halverwege de jaren tachtig had ik er genoeg van. Ik pakte mijn spullen en vertrok naar Amsterdam, op zoek naar lucht, een ander begin. Naar Tilburg ben ik nooit echt teruggekeerd. De stad bleef ergens achter in mijn geheugen, stilgezet tussen glitter, angst en dat onbestemde verlangen naar wat had kunnen worden.
En toch ben ik er weer. Een lome herfstdag, het terras van Buutvrij aan de Stationstraat. Voorbijgangers, fietsen, een waaier van gezichten en kleuren. Mensen die zich kleden zoals ze willen, bewegen zonder terughoudendheid. Die vrijheid lijkt hier nu vanzelfsprekend, maar ik weet hoe kwetsbaar ze ooit was.
Die gedachte neem ik mee het TextielMuseum in, waar Haus of fibre is neergestreken. De tentoonstelling ademt iets van datzelfde zoeken: de drang om een plek te scheppen waar zachtheid niet verdacht is, maar vanzelfsprekend.
Haus of fibre – huis van draad en steek

Kom binnen. Voel je thuis. Dat is de boodschap waarmee het TextielMuseum Tilburg je in de donkere maanden verwelkomt in een huis van draad, kleur en verhalen.
“Haus of fibre”, geopend op 11 oktober 2025, National Coming Out Day, nodigt bezoekers uit om binnen te stappen in een wereld waar textiel en queerness met elkaar verstrengeld raken. Geen stil museum, maar een levend huis vol textiele stemmen – zacht, weerbarstig, liefdevol.
De tentoonstelling toont niet alleen werk van nu, maar kijkt ook terug. Textiel is door de jaren heen steeds gebruikt als middel om jezelf te vinden, groepen te vormen en weerstand te bieden tegen gevestigde ideeën. Het draait om identiteit, seksualiteit, cultuur en hoe die samenkomen.
De titel “Haus” verwijst naar de ballroomhuizen uit New York in de jaren zeventig. Die huizen waren meer dan plekken om te verblijven — het waren gekozen families binnen de queer en zwarte gemeenschap, waar je veiligheid en samenhorigheid vond als de maatschappij je buitensloot. Buiten was vaak onveilig, binnen ontstond een wereld van expressie en zorg. Dat gevoel van gemeenschap, van een thuis dat je zelf bouwt, waart ook hier rond in Tilburg. “Haus of fibre” bouwt voort op dat idee: een veilige haven, met muren van textiel en verhalen als fundament.
Vier kunstenaars – Nixie van Laere, Célio Braga, Chathuri Nissansala en Yamuna Forzani – maakten samen met het museum dit huis van vezels. Elk van hen werkt met textiel als gereedschap én als stem. In hun handen blijkt draad niet zomaar materiaal, maar drager van ervaringen. De naden, de steken, het trekken van de draad – alles herinnert aan aanraking, aan maken, aan geduld.
Textiel ruikt naar werk, naar aandacht, naar iets dat tijd heeft gezien. Hier, in het TextielMuseum, dringt die geur door alles heen: van wol tot synthetisch garen, van eeuwenoud weefsel tot hypermoderne vezel. “Haus of fibre” heet de tentoonstelling, maar eigenlijk is het een huis van huid.

Meteen bij binnenkomst valt het wandkleed “It takes a village” van Yamuna Forzani op. Voor dit werk, gemaakt in samenwerking met het TextielLab van het TextielMuseum, gebruikte de kunstenaar de 3D double jersey jacquard brei-techniek met biologische katoen, acryl en gerecyclede viscose. Het kleed toont een kleurrijke queer gemeenschap en benadrukt de waarde van gekozen familie en onderlinge solidariteit. Forzani gebruikt textiel als medium om verbinding, inclusiviteit en queer identiteit te verbeelden.
In de woonkamer speelt Célio Braga in op thema’s als verbondenheid, verlies en verzet binnen de LHBTQIA+ gemeenschap, waarbij textiel als medium en metafoor een centrale rol speelt. In de slaapkamer hangt een quilt uit 1997, gemaakt door de Brabantse HIV Vereniging; elke lap een herinnering, elk stukje stof een gezicht.

Het krachtige “Black Lover II” van Harry Boom (1945 – 1995) maakt deel uit van de textielcollectie van het TextielMuseum en werd eerder getoond in de context van de tentoonstelling rond Magdalena Abakanowicz, van wie hij leerling was. Boom gebruikte sterke materialen zoals geteerd zeildoek en sisal, gecombineerd met gobelintechniek, appliqué en borduurwerk. Zijn abstracte en geometrische werk behandelt thema’s van menselijke verbondenheid, afstand, relaties en emoties, waarbij hij zijn multidisciplinaire praktijk als beeldhouwer, keramist en textielkunstenaar tot uitdrukking brengt.

Ook anderen spreken via draad en vezel. Walter Van Beirendonck laat in zijn vloerkleed “Silent Secrets”, opgebouwd uit zelfportretten, zijn binnenwereld zien: draden als zinnen, steken als ademhaling. Zijn werk laat voelen hoe kwetsbaarheid en kracht in hetzelfde weefsel kunnen bestaan. Ada Maricia Patterson breidt in “Might this dead end be livable?” het leven uit tot iets dat oceaan en mens verbindt: een netwerk van gebreide zeesterren die verwijzen naar regeneratie en veerkracht, maar ook naar gemeenschap en ecologische kwetsbaarheid. Zo weeft ze transzijn en queer identiteit samen met de ritmes van de aarde – in een ademende installatie van draad en licht.

“Secret Gardens” van Damien Ajavon, eveneens geproduceerd in het TextielLab, is dan weer uitgesproken rock & roll. Althans, dat is mijn eerste indruk. Het doet denken aan de performance-achtige bands van toen – Virgin Prunes bijvoorbeeld, de grillige tegenhangers van U2 uit dezelfde Dublin-scene, die hun concerten eerder als rituelen opvoerden dan als optredens. En, in een ander tijdperk, aan het bevreemdende universum van Fever Ray – het soloproject van Karin Dreijer (bekend van The Knife), waar stemmen, licht en lichaam samensmelten tot een expressie van identiteit die even kwetsbaar als ongrijpbaar is. Bij Ajavon lijkt die intensiteit in kleur, vorm en textuur te resoneren: een visuele performance zonder geluid, maar met dezelfde geladen atmosfeer.
Het overheersende gevoel is dat hier niets gemaakt lijkt, maar ontstaan is. De samenstelling ruikt naar samenwerking, naar mensen die materiaal serieus nemen. De vormgeving van Renée Mes en Laura Schurink echoot die aanpak: ruwe, vrolijke, gelaagde ruimtes, gevuld met symbolen en grapjes uit queer cultuur. Wie ze begrijpt, glimlacht. Wie ze mist, grijpt het “Queer ABC” dat bij de ingang klaarligt.
“Haus of fibre” is geen show. Het is een ademhaling in textiel. Een herinnering aan hoe zacht krachtig kan zijn – en hoe iets dat met de hand gemaakt is, langer standhoudt dan het meeste lawaai daarbuiten.
“Haus of fibre” is te zien tot en met 15 maart 2026. Voor wie binnenstapt, is het huis niet zomaar een plek, maar een gevoel, zoals het TextielMuseum zegt: van thuiskomen in zachtheid en trots. Daar mag ook radicaliteit aan worden toegevoegd. Een radicaliteit die spreekt van vrijheid, van dwars tegen alle opgeworpen blokkades in opkomen voor eigen identiteit.
Misschien is thuiskomen niet terugkeren, maar iets opnieuw durven aanraken.
