Sofia Gubaidulina’s Galgenlieder: humor en absurdisme in kaleidoscoop van kleuren en sferen

Sofia Gubaidulina (Foto © Mario Wezel)
Muziek en literatuur beïnvloeden elkaar vaak. Een voorbeeld hiervan is Galgenlieder à 3, waarin de eigenzinnige poëzie van de Duitse dichter Christian Morgenstern (1871-1914) op meesterlijke wijze samensmelt met de krachtige muzikale taal van de gerenommeerde Russische componiste Sofia Gubaidulina (1931).

De liedcyclus, uitgevoerd met de verrassende, à 3 combinatie van zang, percussie en contrabas, brengt Morgensterns speelse en surrealistische poëzie tot leven. Sofia Gubaidulina vangt in haar toonzetting de essentie van de gedichten door gebruik te maken van diverse expressieve technieken. Met fantasierijke intermezzo’s en inventieve motieven en intervallen biedt het werk een frisse en boeiende interpretatie van Morgensterns gevierde verzen.

Christian Morgensterns humoristische en absurdistische poëzie bevatte vaak verzonnen wezens en absurde situaties:

“Violinspieler, vorzüglicher – zum Vorspielen für meine Eidechse gesucht. – Adele Süßkind, Hauptpost.”
Aus dem Anzeigenteil einer Tageszeitung des Jahres 2407

Dit citaat komt uit Galgenlieder. De korte tekst maakt deel uit van een serie fictieve rubrieksadvertenties die Morgenstern presenteerde als futuristische advertenties uit het jaar 2407. De surrealistische en absurde advertentie is kenmerkend voor Morgensterns ludieke en vaak onzinnige stijl. Het speelt in op het idee van een verre toekomst waarin het blijkbaar volkomen normaal is om een violist in te huren voor een hagedis.

Galgenberg

Christian Otto Josef Wolfgang Morgenstern (1871- 1914) was een Duitse dichter, schrijver en vertaler. Hij verwierf bijzondere bekendheid met zijn komische poëzie, die echter slechts een deel van zijn oeuvre vormt. Zijn bundel Galgenlieder is voor het eerst gepubliceerd in 1905. Morgenstern werkte vanaf 1895 aan deze gedichten, die in eerste instantie werden voorgedragen in een vriendenkring genaamd de ‘Galgenbrüder’. Deze sessies vonden plaats op de Galgenberg in Werder bij Potsdam.

De bundel staat bekend om zijn taalspel, woordexperimenten, groteske en absurdistische elementen, evenals het gebruik van personificatie en bezieling van voorwerpen. Bekende gedichten uit deze collectie zijn onder andere Das ästhetische Wiesel en Das Nasobēm. Morgenstern noemde ze “Spiel- und Ernst=Zeug”. Met hun speelse humor en taalexperimenten, gecombineerd met diepere filosofische en poëtische inzichten, nemen de Galgenlieder een unieke plaats in binnen de Duitse literaire traditie. Ze oogstten veel succes tijdens Morgensterns leven; tegen de tijd van zijn dood in 1914, slechts 42 jaar oud, was de 13e editie al gepubliceerd.

Ongeveer een eeuw later selecteerde Sofia Gubaidulina tien gedichten uit de verzameling voor haar muzikale zetting en voegde er vijf tekstloze intermezzo’s aan toe met vrij gekozen titels: Nachdenken, Spiel 1, Spiel 2, Psalm en Improvisation. Gubaidulina vertaalde de geest van Morgenstern intelligent en met veel verbeeldingskracht naar haar eigen muzikale taal. Alles blijft daarin helder en begrijpelijk, de komedie behouden. Zo moet de vocalist, de Nederlandse contralto Helena Rasker, vier verschillende expressievormen gebruiken: normaal zingen, zingen met hoorbare ademgeluiden, fluisteren en chanten. Maar ook van de, eveneens Nederlandse, (Franse-strijkstok) contrabassist Niek de Groot en de Spaanse percussionist Francisco Anguas wordt, zo te horen, verregaande speelsheid verwacht. Vooral de ritmische spielerei vormt kloppend, tikkend en rinkelend een belangrijke smaakbepalende factor. De opvallende klanken lijken soms welhaast te verwijzen naar de digitale werkelijkheid van rinkelende smartphones en pingende e-mails.

Ook verder presenteert Galgenlieder à 3 een fascinerende verscheidenheid van muzikale kleuren en sferen. De bassist produceert rijke, langgerekte tonen, afgewisseld met elegante pizzicato-passages. De vocalist demonstreert een indrukwekkend scala aan geavanceerde zangtechnieken, variërend van intense dramatische uitbarstingen tot komische voordrachten als van een cabaretier.

Galgenlieder à 3 begint met een bijna mystieke aankondiging:

Wenn’s mitternächtigt und nicht Mond
noch Stern das Himmelshaus bewohnt,
läuft zwölfmal durch das Himmelshaus
die Mitternachtsmaus.

Die Mitternachtsmaus opent met een thema gekenmerkt door metallieke klanken. De introductie met de etherische tonen van crotales, percussie-instrumenten bestaande uit kleine, gestemde metalen schijven of platen die in een rij zijn gerangschikt, en de afsluiting met buisklokken creëren een ambigue toonhoogte door hun minimale seconde interval. Deze welluidende opening roept het beeld op van een klein, middernachtelijk dwalend diertje, dat vanuit het hemelhuis over de donkere wereld waakt. Dit klankthema keert terug aan het einde van de cyclus, in de afsluiter Das Mondschaf, dat eveneens aan de nacht gewijd is, en in Improvisation.

Een stukje verderop, volgend op het contrastrijke Das ästhetische Wiesel, ontwikkelt zich in Das Knie, hoewel absurdistisch, niet zozeer een komische als wel een diep tragische geschiedenis. Verlaten door de rest van het lichaam, dwaalt Das Knie over de wereld. Als de reden van deze alleengang zich openbaart, knallen de pauken. Een klagende stem valt bij, schoten klinken, drie keer, telkens beantwoord door de contrabas.

Im Kriege ward einmal ein Mann
erschossen um und um.
Das Knie allein blieb unverletzt –
als wär’s ein Heiligtum.

Het woordloze Psalm straalt eerder diepe rust en eenvoud uit dan dramatiek, verklankt met traditionele strijktechnieken en vibrato. In de liner notes wordt een vergelijking getrokken met een kloosterscène, waarin monniken door lange gangen lopen op weg naar het getijdengebed. Deze beweging vindt zijn vertaling in de zachte, aanhoudende tremolo van de marimba.

Het volgende deel, Der Tanz, veegt voor even de scherven van de wereld opzij. Het stuk ontplooit zich als een meeslepende, bijna trance-achtige ervaring, een escapistische rave avant la lettre. Die wordt voortgestuwd door de energetische, kloppende ritmes van de onophoudelijke percussie. De intensiteit en regelmaat van de patronen roepen daarbij associaties op met de precisie van een drummachine.

Samengevat demonstreert Galgenlieder à 3 niet alleen de buitengewone kwaliteiten van de drie musici, maar benadrukt ook Sofia Gubaidulina’s vermogen om met ‘klassieke’ middelen niet slechts naar de toekomst te kijken; ze staat er gewoon stevig middenin.

Sofia Gubaidulina – Galgenlieder à 3
Helena Rasker, contralto; Niek de Groot , contrabas; Francisco Anguas, percussie