The Nits En Het Efteling-Gevoel

door C. Cornell Evers OOR 17 november 1990

Na een dubbele live op Urk haalden The Nits het anker op en koersten op een platte zaterdagmiddag, de Efteling voorbij, richting Giant Normal Dwarf, om vandaar door een vergrootglas de wereld van kikkervisjes tot olifanten te bestuderen.

Look at me I’m getting smaller
Vice versa you’re growing taller
You’re an oak tree I‘m a flower
You are a GIANT
I am a normal dwarf

‘Ik heb altijd al een fascinatie gehad voor nummers als Daydream Believer, zoals The Monkees dat zongen, en Groovin’ van The Young Rascals. Dat waren echt favorieten. Die waren zoet zonder dat ze sentimenteel werden. Wat die songs hadden, was scherp zomers, het allerhelderste van een zomerdag.’

Zo’n dag is het niet als Henk Hofstede in de ruime woonkeuken van zijn Amsterdamse etagewoning uitlegt wat hem met Giant Normal Dwarf, de titelsong van de nieuwe langspeler van The Nits, voor ogen stond. Tussen ons dampende koffie, buiten, door het raam zichtbaar, herfstige kleuren en vallende bladeren.

‘Een donkere plaat,’ refereert hij aan Hat, de CD waarmee het succes van In The Dutch Mountains werd gecontinueerd. Daarna was er Urk, een dubbele live-registratie, opgenomen van Mokum tot Moskou en in zekere zin een monument.

Giant Normal Dwarf is anders. De muziek heeft meer helderheid gekregen, vindt hij zelf, meer lucht. ‘Giant Normal Dwarf is ook wat naïever, wat speelser. The Nits waren de laatste tijd nogal zwaar geworden. Dat vond ik zo verschrikkelijk na een tijdje. We relativeerden dat godzijdank wel bij de optredens. Ik wilde niet in dat hele zwelgende terecht komen. Dat overleef je niet. Er zitten in onze persoonlijkheden zoveel facetten en dan kun je niet alleen maar dat hele donkerbruine geven. Bij een optreden moet ook dat lichtblauwe vierkant tevoorschijn komen.’

De bedoeling was dus ‘zomerse helderheid, echte zoetigheid’. Het werd echter schuiven, richting ‘weird’. Door de woorden, die vertellen over een speciale relatie tussen een klein persoon en heel groot persoon. En door het plaatje, waarop Rob Kloet als reus, Robert-Jan Stips normaal en Henk zelf als dwerg is afgebeeld. Giant Normal Dwarf: de dwerg die met de reuzin danst. ‘Heeft niet ieder mens wat met freaks?’

En Joke? Bassiste Joke Geraets draagt Radio Shoes. Pees- en gewrichtsklachten maakten het haar echter de laatste maanden onmogelijk om een instrument te bespelen. Waardoor The Nits tijdelijk weer een triootje vormen. Tot eind februari, wanneer de nieuwe theatertoer, waarin vijf meter hoge lichtmasten ‘als olifanten’ om hun as draaien, een Adieu wordt nagewuifd.

‘We hebben het wel vaker gedaan, vroeger, met drieën. Daar komen we wel uit. Het zal misschien zwaarder worden, omdat je nog meer dingen moet gaan doen op een avond. Het is moeilijk, zeker als je uitgaat van een tandem, het basisidee van bas en drums. Dat is de beat. Nou was de bas-drum relatie bij The Nits nooit zo oer, zeker niet voor Joke erbij kwam. Maar toch zullen we daar de komende tijd een oplossing voor moeten vinden. Het zal niet dat hele krachtige, dat soepele geluid zijn aan de onderkant. Het zal weer wat stekeliger klinken. Maar ach, wij hebben onze arrangementen nooit zo gekoesterd, door altijd maar hetzelfde te blijven spelen. We hebben het altijd wel een klein beetje vernietigd. Om maar niet in een soort gemakzuchtige verveling te geraken. Het is heel onaantrekkelijk om een periode in te gaan van winterse rust en pluche stoelen. Dat geeft te weinig spanning.’

Pluche stoelen zijn in het rockcircuit minder aanwezig dan in de locaties die The Nits tijdens hun vier maanden durende theatertoer zullen aandoen. ‘Het kolkende en kokende van sommige rockclubs heeft dat natuurlijk niet. Maar wij hebben dat circuit zo lang doorlopen, van bruisend en kolkend tot verlaten en van niemand tot twee keer uitverkocht. Ik vind het ook geen groot bezwaar om voor een tweede keer te kijken hoe dat nou in het theater gaat. Het gevaar is natuurlijk altijd aanwezig dat je daar niet meer uitkomt. Maar dat is in het rockcircuit nog veel groter. Dat is sowieso het probleem waarmee negenennegentig procent van de waarde collega’s rondlopen. Het is niet de hele tijd glans en zo. Het is af en toe echt overpeinzen, na drie jaar, als je weer in de Tagrijn staat of weer in het Möpke in Delden. Daar moet je voor uitkijken. Dat kan voor jezelf namelijk een verschraling betekenen. Het theatercircuit is voor ons nog altijd een plek om dingen uit te proberen. Het is nog steeds een uitdaging om dingen met decor te doen. Op dat gebied sta ik voor mezelf al veel dichter bij de kant van dingen als Hauser Orkater dan bij het bruisende rockcircuit. Ik kan me ook niet voorstellen dat je je leven lang een beatband blijft. Dat heb ik altijd triest gevonden. Het echt oud worden in die vorm, als popgroep, vind ik een beetje eng. Dat is een soort biljartclubje van mannen die maar weer eens naar Duitsland gaan.’

‘Voor mij zijn mensen als John Cale en Lou Reed goede voorbeelden van hoe je in de rock op een positieve manier oud kunt worden. David Byrne doet het wat minder spannend dan ik had verwacht, maar hij houdt het wel heel goed in de gaten. Iemand als Scott Walker die, obscuur, eens in de zeven jaar tevoorschijn komt om iets te doen. Je moet soms helemaal kunnen verdwijnen, als een mol onder de grond gaan. Niet voor niets heeft Robert Wyatt een van zijn platen Matching Mole genoemd. Anderen, zoals Ry Cooder, gaan op zoek naar de wortels van de rock & roll en de blues. Ik heb daar niet zo’n behoefte aan. Die dingen gaan voor mij niet zoveel verder dan het doorsijpelen van de Everly Brothers in Amsterdam-Oost. En dan kun je natuurlijk wel naar Amerika gaan en daar proberen van alles te vinden – zoals Bono op zoek naar het beloofde land – en daar dan in Memphis terecht komen… Ik ben ook wel in Memphis geweest en ik heb in het huis van Elvis gestaan. Maar eigenlijk deed me dat helemaal niets. Een soort Efteling-bezoek. Het Efteling gevoel is in de wereld van de rock & roll af en toe erg aanwezig. Er komt nog wel eens een soort Disney roots rock & roll park, waar je Chuck Berry voorbij ziet lopen. In die sfeer is het een beetje terecht gekomen. En dat vind ik niet interessant. Rock & roll is ook geen oerschreeuw, zoals vaak wordt beweerd. Het zijn geen Japanse trommels die je om de oren slaan. Het is echt heel Amerikaans, soms bijna geschreven door reclameschrijvers. Dan hebben we het over de oervorm. Nou, dan duik ik liever in het Europa van de jaren twintig of graaf verder naar wat hier is gebeurd.’

Hij maakt nog eens koffie, met het uit Italië meegevoerde apparaat dat modern blinkt van ouderwetse degelijkheid. Een traag ritueel met stoom en gemalen bonen. It’s A Long Forgotten Story. Kermisdeunen begeleiden in een vrolijke rondedans de melancholieke kringloop van de tijd. Op de tafel getuigt een rode vaas stilzwijgend van een eigen verleden.

From the room the view is still the same
The lykabettos hill
Where we played in 1989
When the time was standing still
I was almost 38
When I bought a dark red vase
Do I hear somebody knocking
On the glass

‘Voordat we met Giant Normal Dwarf begonnen, hebben we een paar dingen besloten. Zo wilden we graag dubben, met vierentwintig sporen werken. We zijn anders gaan werken, eigenlijk cleaner. Niet meer vanuit één sessie, één momentopname. Nee, er werd meer gestapeld, er werd meer onderzocht. Het laboratorium is groter geworden. Er zijn meer instrumenten bijgekomen. Ik ben zelfs minder gaan spelen. Ik speel helemaal geen gitaar meer. Wel weer op het podium. Maar tijdens de opnamen stond hij me alleen maar vriendelijk aan te kijken, zonder dat ik hem heb aangeraakt. Ik vond dat ik door het gitaar spelen anders ging zingen. Er zit zo’n gemak in dat handje. Dat zag je ook bij oude Toppop opnamen van The Cats. Dan zag je dat handje zo gaan, met die ringen.’

Het is zaterdagmiddag ‘een gewone platte dag’, en buiten, hoog in de lucht, schrijft een klein vliegtuig een tekst, een wolkentekst. Een vreemd snorrend insect dat lijnen spant, naar een kamer waarin een jongen met een vergrootglas papier staat te branden, naar een sloot met kikkervisjes, naar een boomgaard tussen het open gras, naar een meer in de vorm van een telefoon.

Hij vertelt van water, lucht, stoom en buizen, van een wereld waar een verdwaalde alchemist bizarre avonturen kan beleven en waarin het mogelijk is om volledig te verdwijnen in het Oneindige Schoenzwart.

Het is de ouderwetse jongensboekwerkelijkheid van de mechanica die hem vooral bezig hielden, terwijl hij de teksten voor Giant Normal Dwarf inzong. ‘Natuurkunde-proeven uit het stadium van de Maagdenburger halve bollen. De teksten hebben ook bijna iets van een gravure. Ik ben wel geïnteresseerd in dat hele erg inzoomen, de macrolens.’

Henk Hofstede wil een vergrootglas op de wereld richten en gebruikt daarvoor veelvuldig zijn filmcamera, een oud opwindapparaat uit de jaren veertig. Samen met een Finse strijdmakker, de journalist en radio/tv-maker Seppo Pietikäinen, trok hij vorig jaar september naar het Griekse eiland Hydra, om daar het huis te bezoeken waar de Canadese dichter/zanger Leonard Cohen in het verleden veelvuldig vertoefde. Een memorabele trip met veel drank en een bijna gemiste veerboot, waarvan het verslag onder de titel The Night Owl op Giant Normal Dwarf is terecht gekomen. ‘Wij hebben al heel lang het idee om samen een film te maken. Maar met Seppo in Helsinki en ik met mijn drukke muzikantenbestaan is dat erg moeilijk. Vorig jaar zouden we aan het script werken maar uiteindelijk zijn we op reis gegaan. Seppo kende Cohen, van vertaalwerk van een van zijn boeken en van een aantal lange avonden in Helsinki, doorgebracht in bars en hotelkamers. Door die connectie konden we het huis binnen gaan. Die reis was ook wel in de traditie van mensen die, ik wil niet zeggen een idool, maar iemand die ze bewonderen, gaan bezoeken. Componisten die andere componisten bezoeken. Ik denk dat die reis gewoon in een bepaalde vorm onze film zal gaan worden.’

En de Night Owl? ‘Seppo’s favoriete vogel. Maar het kan ook heel goed Cohen zijn.’

We walk where the road is curling up
Like smoke above our heads
Here we stand with our backs against the wall
Of the house where the man (once) wrote Suzanne