In het begin was er
Zap Mama
en Adventures In Afropea: vijf vrolijk a capella zingende
vrouwen in een bonte wereld van kleur en cultuur.
De titel van het tweede Zap-programma is Sabsylma, over
dromen, herinneringen en fantasieën.
door C. Cornell Evers, OOR 7 mei 1994
‘Ik ben een mix van twee verschillende culturen en ik voel me daar goed bij.’ De 29-jarige Marie Daulne is de leidster van Zap Mama, de multi-culturele a capella groep die met de onlangs verschenen opvolger van het succesvolle debuutalbum (Zap Mama in Europa, Adventures in Afropea in de Verenigde Staten) de groei naar muzikale volwassenheid met succes heeft afgerond. Titels als De La Vie a La Mort, Citoyen 120, Sabsylma en For No One refereren aan reiservaringen die de groep heeft opgedaan maar getuigen ook van engagement, in politiek en moreel opzicht. Afrika is aanwezig in Furahi, Locklat Africa, Mamadit en Adjosio Omonie, Marie Daulnes moeder, grootmoeder en tantes (letterlijk) in The Mamas Of The Mamas. Zap Mama brengt verder hulde aan de Godfather of Soul James Brown (Mr. Brown) en neemt de luisteraar mee op een muzikale reis door Marokko (Fi Dunia), India (India) en Australië (Awakening in Australia) of zomaar ergens mee naar toe (Mais qu’est-ce?). Mama’s naast Marie Daulne zijn Sally Nyolo, Marie Afonso, Sabine Kabongo en Sylvie Nawasadio: vijf stemmen die een wereld creëren waarin alle menselijke emoties samenkomen in een universeel feest van de muziek.
‘Je denkt nu misschien dat ze huilt, maar dat is haar manier om te zeggen: Hallo, ik ben Kesia. Ik ben een beetje moe maar verder gaat alles goed.’ Marie Daulne zingt haar baby toe. Onmiddellijk houden de blatende schreigeluidjes in de reiswieg op. Een kleine hand tast naar de tinkelende belletjes die vlak boven het met zwart kroeshaar bedekte hoofdje zijn opgehangen. ‘Ik begin eigenlijk pas nu, vier maanden na haar geboorte, te beseffen dat ik echt een baby heb,’ zegt Marie Daulne. ‘Zij beïnvloedt mij tegenwoordig heel rechtstreeks – ik imiteer haar – maar natuurlijk was ze er ook al toen ik in de studio aan het opnemen was. Door mijn zwangerschap was mijn stem toen een stuk hoger dan nu.’
We zijn in VK Club Molenbeek, een buurtcentrum in een wijk in Brussel waar de argeloze bezoeker zich plotseling en geheel onvoorbereid ziet geconfronteerd met de explosieve werkelijkheid van een integratie-beleid dat is mislukt of misschien zelfs wel helemaal achterwege gebleven. Het straatbeeld wordt voornamelijk bepaald door mensen van Turkse, Arabische en Afrikaanse afkomst en ook het exotische karakter van de vele winkels wijst op een publiek dat oorspronkelijk van elders afkomstig is. Deze culturele kleurigheid kan echter niet de allesoverheersende indruk van een grauwe en troosteloze buurt wegnemen, een vergeten stadsdeel dat door autochtone Brusselaars zoveel mogelijk wordt gemeden en waar ook de politiek zich bitter weinig laat zien. Hoe groot hier de werkloosheid is kunnen we opmaken uit de vele jongeren – vooral mannen – die in groepjes op straat rondhangen. Er hangt een gespannen sfeer. Een eenvoudige woordenwisseling lijkt al voldoende om de vlam in de pan te doen slaan en een uitbarsting van geweld te veroorzaken.
Beneden in de concertzaal van Club Molenbeek klinken harde hiphop beats, boven op zolder repeteren deze middag de Zap Mama’s. De een na de ander komen ze binnen. Eerst Sylvie Nawasadio. Deze voormalige sociologie-studente is na Marie Daulne het langst bij Zap Mama. Sylvie woont in Brussel, net als de volgende Mama die binnenkomt: Sabine Kabongo. Betrekkelijk nieuw in de groep zijn: Sally Nyolo uit Kameroen en Marie Afonso, een Parijse van Portugese afkomst. Beide laatste Mama’s zijn woonachtig in Parijs, de lichtstad waar tegenwoordig ook Marie Daulne de helft van de tijd doorbrengt, samen met Kesia en met Kesia’s vader, een acrobaat.
Aanvankelijk wilde ze vooral de Afrikaanse muziek, de Afrikaanse mentaliteit begrijpen. Vandaar dat Marie Daulne, die als dochter van een Zaïrese moeder en een tijdens de burgeroorlog in Zaïre omgekomen hoge Belgische ambtenaar in Brussel is opgegroeid, op zoek ging naar haar wortels. Een ‘wit’ meisje in Afrika dat de taal niet machtig was maar dat voor haar eigen gevoel daar hoorde. Het idee van een muziekgroep kwam destijds nog niet bij haar op. Marie kende echter de pygmee-liedjes die haar moeder zong en ze besefte dat die alleen bewaard waren gebleven doordat ze generaties lang waren doorgegeven, van vader op zoon en van moeder op dochter. Marie: ‘Toen ik twintig was kreeg ik heel sterk het gevoel dat ik daar onderdeel van wilde uitmaken, dat ik bij wilde dragen aan het in stand houden van deze muzikale erfenis. Ik heb de weg teruggevolgd die mijn moeder is gegaan. Ik wilde de plaats leren kennen waar ik vandaan kom, middenin het woud. Ik ben ondanks mijn angst voor insecten en slangen door de jungle getrokken en heb daar de plaatselijke gezangen opgenomen. Ik leerde de cultuur van Afrika kennen, de Afrikaanse ritmes en de Afrikaanse mentaliteit. Daardoor begreep ik ook ineens mijn moeder veel beter.’
Kesia kijkt inmiddels vol verbazing vanuit haar ‘zitje’ naar fotograaf Wim van de Hulst die over de grond tijgerend de repeterende Mama’s probeert te ‘vangen’. Marie Daulne, die regelmatig een brede lach in de richting van haar baby zendt, heeft duidelijk de leiding. Zij is een krachtige persoonlijkheid, groot en met een sterke uitstraling. Maar zij is niet alleen. Zap Mama bestaat uit vijf onderling heel verschillende karakters die elkaar echter perfect aanvullen. VK Club Molenbeek gonst van multi-culturele vibraties. Er wordt gedanst, gezongen, op houtjes getikt en gepraat. Marie I legt Marie II de basisbeginselen uit van de choreografie die bij India (een lied voor alle misbruikte kinderen, in India en overal elders in de wereld) hoort, een mengeling van Balinese dans, flamenco en oosterse sensualiteit. De zang roep associaties op aan het stemgebruik van de Brits-Hindoestaanse zangeres Sheila Chandra die vroeger deel uitmaakte van de Indipopgroep Monsoon. Het is opmerkelijk hoe de expressiviteit die bij de muziek hoort Daulnes gelaatsuitdrukking steeds weer doet veranderen. Het ene moment lijkt ze heel westers, dan staat er een trotse zwarte vrouw en soms, heel soms heeft ze dat androgyne – vooral in haar gezicht – dat ook iemand als Prince kenmerkt.
In de auto naar de Belgische badplaats De Haan waar de Mama’s de volgende ochtend in een vakantiekolonie bij een door de BRT radio uitgezonden ontbijtshow zullen optreden, legt Marie Daulne uit waarom ze ondanks principiële bezwaren onlangs toch met frisdrankengigant Coca Cola in zee is gegaan en een commercial heeft opgenomen in Spanje. Marie: ‘Coca Cola vroeg ons en ik wilde niet. Voor mij waren er totaal geen overeenkomsten tussen Zap Mama en de wereld van Coca Cola. Ik zag er niets in en heb ze dat ook gezegd. Toen ik weer op straat stond, zag ik echter al die mensen die het minder breed hebben dan ik en die mij om geld vroegen en ineens zag ik een mogelijkheid om hen te helpen. Ik heb toegestemd in de commercial en mijn deel van het geld ter beschikking gesteld van een organisatie die zich met humanitaire hulpverlening bezighoudt. Ik dacht vroeger altijd dat Zap Mama iets was voor een handjevol buren en vrienden. Nu is Zap Mama internationaal bekend en realiseer ik mij dat ik geld kan verdienen waarmee ik andere mensen kan helpen. Ik wil niet rijk worden, omdat ik dan iets van mijzelf kwijtraak. Ik wil de echte rijkdom binnenin mij niet verliezen. Geld maakt mij bang.’
In De Haan wacht de Mama’s een grote zaal vol ontbijttafels: een zee van bordjes en kopjes en naast ieder bestek een bekertje Danone yoghurt. Tijdens de soundcheck vraagt Marie bij het nummer Tourdion – een zestiende-eeuwse Europese traditional – om meer galm. ‘Ah, een kerkgalm,’ weet de radio-technicus. België blijft een vreemd en ietwat bizar land. De conversatie tussen de groep en de opnameleiding verloopt in een mengeling van Vlaams, Frans en Engels.
Om twaalf uur ’s nachts is Tine jarig. Zij is Product Manager bij Zap Mama’s Belgische distributeur Sony Music. Het gebouw waarin we ons bevinden doet haar denken aan het katholieke internaat uit haar jeugd, de chambrettes, het vreselijke eten. Ik vertel van de kostschool waar ik een deel van mijn puberteit doorbracht en van het feit dat het betreffende gebouw in verband met het cellentekort in Nederland binnenkort tot gevangenis wordt verbouwd. Eindelijk de juiste bestemming, lachen we. Marie Afonso vraagt naar mijn Braziliaanse belevenissen en ik vertel haar het verhaal van Raimundo, mijn zeventig jaar oude Braziliaanse caboclo ‘vader’ die met zijn kennis van de natuur tegen alle wetenschappelijke ‘logica’ in hele stukken platgebrand en verwoest regenwoud probeert te herplanten, en met succes naar het zich laat aanzien. Marie wil ook weten wat er waar is van verhalen waarin indianen aan gasten hun vrouwen aanbieden. Er zijn de Yanomami die elkaars vrouwen stelen, zeg ik haar, maar of dat iets voor haar is… Ze lacht: ‘Nou als hij aardig is, en lief en voorkomend. Als kind al droomde ik dat ik een indiaan was in het Amazone-gebied.’
De volgende ochtend, na zang en ontbijt, treffen we elkaar op het strand waar de Mama’s Tine een Happy Birthday toezingen op een melodie van de klassieke componist Johann Sebastian Bach, een idee van Sally, zoals ik later verneem. Het is opmerkelijk hoe het leven van deze vijf vrouwen bijna geheel en al om zingen lijkt te draaien. Even later, midden op de parkeerplaats, gaan Sally, Sabine en Sylvie verder met het improviseren op de muzikale nalatenschap van Bach. Het drietal gaat zo op in de muziek en elkaars vocale experimenten dat ze nauwelijks de auto’s in de gaten hebben waarin de bestuurders soms een flinke ruk aan hun stuur moeten geven om het voortbestaan van Zap Mama veilig te stellen.
Onderweg naar Gent, voor een promotie-optreden in een winkel van de platenketen FNAC, vertelt Sylvie dat een van haar grootste angsten is dat ze bij een televisie-optreden van zenuwachtigheid de kalebas die ze sinds kort bespeelt uit haar handen laat vallen. Het lijkt of ze de goden heeft verzocht. Nadat in Gent het applaus voor Tourdion is weggestorven en de Mama’s het emotionele Citoyen 120 willen inzetten, is er plotseling een doffe bonk hoorbaar en zien we Sylvie met bedremmeld gezicht de kalebas oprapen die naast het kleine podium is terechtgekomen. In de FNAC in Antwerpen lopen de zaken wat soepeler en de groep doet maar liefst vijf nummers. Het publiek – zowel oudere mensen als jongeren – reageert enthousiast. De waardebonnen die de Mama’s als onkostenvergoeding krijgen uitgereikt worden ingewisseld voor CD’s met muziek van en door Curtis Mayfield, African Head Charge, Bob Marley, Kudsi Erguner, Jimi Hendrix, Eleni Karaindrou en José Carreras en van klassieke componisten als Mateo Flecha en Gluck. Marie Daulne lijkt vooral geïnteresseerd in CD’s met etnische percussie-muziek, maar ook de Turkse Soefi-rituelen hebben haar belangstelling. De leidster van Zap Mama sluit niet uit dat op volgende Zap-CD’s gasten te horen zullen zijn. Eigenlijk is ze daar op Sabsylma al mee begonnen. In diverse songs doet een Bengaalse percussionist mee. Voor een volgend project denkt Marie Daulne aan zangers uit de traditie van de Georgische polyfonie.
De enorme populariteit van Zap Mama verbaast haar wel, net zoals de emotionele uitwerking die haar muziek op mensen heeft. ‘Ik denk dat ze iets in mij herkennen, iets dat aan hun eigen menszijn relateert. Ik weet alleen niet precies wat het is. Zo ideaal ben ik nou ook weer niet. Ik kan best wel egoïstisch zijn.’
Europa wordt niet vriendelijker. Extreemrechts wint overal terrein en dreigt in Italië zelfs regeringsmacht te krijgen. Maakt dat haar niet bang? Ze klinkt vastberaden: ‘Ik word niet bang. Deze dingen gebeuren overal. Ik probeer Kesia op te voeden zoals mijn moeder met mij heeft gedaan. Mijn moeder heeft me een paar goede dingen meegegeven, ook al herkende ik die aanvankelijk niet als zodanig. Er is een hoop optimisme in mijn leven, maar het is een Afrikaans optimisme. De meeste mensen in Afrika zijn arm maar aan hun optimisme kan de hele wereld een voorbeeld nemen.’
MARIE DAULNE
‘Met iedere plaat die ik koop, opent zich een nieuwe wereld voor mij. Als ik naar mijn kruidenier ga, die uit Pakistan komt, hoor ik muziek waar ik met hem over praat. Ik vertel hem dat ik thuis naar Ali Khan luister. Dan wil hij weten waarom ik van Pakistaanse muziek hou en ik antwoord hem dat ik van alle muziek hou, waarna hij begint te praten over Pakistan, over India, over zijn leven. Dat nu is mijn manier van reizen, gewoon praten met mijn buurman. Zo doe ik mijn inspiratie op. Voor het eerste album moest ik naar het land zelf reizen om de cultuur te begrijpen, nu doe ik die ervaring op door met een Pakistaan te praten die hier woont, met iemand uit India, Marokko. Ik hoef niet naar Pakistan om echte vibraties te krijgen. De mensen hier geven mij hun herinneringen. Voor mij is Sabsylma opgebouwd uit herinneringen. Het is een album vol dromen en fantasieën. Ik ben de afgelopen paar jaar slechts twee weken in Afrika geweest. Ik had geen mogelijkheid er langer te blijven. Maar het is ook interessant om te reizen in een straal van honderd meter rond je eigen huis. Journalisten vragen mij vaak naar het waarom van de muziek van Zap Mama. Ik kan dat niet uitleggen. Zap Mama is wie ik ben, mijn leven. Ik ben geboren in twee culturen en mijn moeder heeft mij niet materialistisch opgevoed. Misschien is het dat. Ik ben geboren in het oerwoud. Mijn moeder hield mij in haar armen toen ze mijn vader vermoordden. Zij gaf mij iets als baby en dat kwam er twintig jaar later uit. Ik ben nu negenentwintig maar vanaf mijn twintigste ontwikkelde ik een sterk gevoel voor etnische muziek en begon ik met componeren. Mijn muziek is een soort dagboek van mijn persoonlijke leven, van mijn ervaringen.’