door C. Cornell Evers, OOR 26 augustus 1989
Mano Negra
De geestdriftige rockers van de Parijse formatie Mano Negra, traden op 17 juli j.l. tijdens het New Music Seminar in New York aan. Om in de Cat Club de Franse kleuren te verdedigen en aan te tonen dat de hele Nouvelle Vague internationaal wel een hoge ogen zou kunnen gaan gooien.
Acht man die proberen aan te tonen dat de dadendrang van het Franse volk sinds de bestorming van deBastille niet aan kracht heeft ingeboet en afgaand op de energie die vanaf de eerste ogenblikken van het podium spuit hadden het er ook twintig kunnen zijn.
Méér nog dan op de plaat (de elpee Patchanka, een tweede volgt binnenkort) heeft Mano Negra op het podium een ontwapenend brutale uitstraling, met behoorlijk wat ruimte voor grappen en grollen, zowel in de instrumentatie als bij de presentatie. Daarbij worden naast de Franse taal ook nog Engels en Spaans ingezet, om de bruisende cocktail van rock & roll, blues, flamenco, ska, salsa, rap en funky beats op wereldmaat te snijden.
BANDIETEN
Mano Negra was in eerste instantie het geesteskind van Manu Chao, die eerder deel uitmaakte van geruchtmakende bands als Hot Pants, Les Casse-Pieds en Los Carayos. ‘Ik had schoon genoeg van dat hele vakjes-gedoe,’ vertelt de wat klein uitgevallen zanger de ochtend na het succesvolle optreden in de Cat Club. Hij slurpt zwarte koffie en draait hoestend een sjekkie. Je moet tenslotte wat doen om je stem op het gewenste niveau van rock & roll-rauwheid te houden. De locatie is een Spaans restaurant op tien minuten loopafstand van Times Square. De voertaal is dezelfde als destijds gesproken werd door de anarchistische bandieten die in het begin van deze eeuw grote delen van het Spaanse schiereiland onveilig maakten en menig grootgrondbezitter de hals afsneden. Men hield er in die tijd nogal ruwe gebruiken op na. Mano Negra noemde deze beweging van campucenos zich. Maar ook een bepaalde tak van de Newyorkse mafia wordt zo genoemd, terwijl de naam in het Italiaanse Napels weer in verband wordt gebracht met zwarte magie.
Manu haalde de naam uit een oud stripboek. Ze deed hem denken aan de door hem zo bewonderde Zuidamerikaanse guerrilleros en hij besloot zijn nieuwe groep met dezelfde naam te tooien. ‘De kern van Mano Negra wordt ook gevormd door de Spaanse mafia. Zo noemen wij dat tenminste. De Spaanse mafia, dat ben ik, mijn broer Tonio die trompet speelt, en mijn neef Santiago Casariego die drumt. In de rest van de groep zitten nog twee Noordafrikanen en de rest zijn Fransen.’ En dat resterende deel van de groep wordt dan gevormd door gitarist Daniel Jamet (oppassen Keef, voor deze man!), bassist Jo Dahan, toetsenman Thomas Darnal, percussionist Philippe Teboul en trombonist Pierre Gauthé. Een samengeraapt zootje, zo lijkt het, dat een veelheid van muziekstijlen produceert maar dat alles wonderwel in elkaar weet te passen tot één sound die onmiskenbaar die van Mano Negra is. En inderdaad maken buitenstaanders tamelijk vaak de vergelijking met Les Négresses Vertes. En Manu gééft toe dat hij zijn collega’s enorm waardeert. Tegelijkertijd beschouwt hij hen echter als niet meer dan een invloed, als een van de velen die samen Mano Negra maken. ‘Les Négresses werken veel meer akoestisch dan wij. Zij zijn ook vel meer op traditie gericht. Wat dat betreft staat Les Négresses veel meer op één lijn met Los Carayos, waar ik vroeger mee speelde. Iedereen vergelijkt Mano Negra met Les Négresses Vertes maar dat zegt voornamelijk iets over de mensen die dat doen. Blijkbaar kunnen die niet luisteren. Anders zouden ze horen dat de stijl van Les Négresses absoluut de onze niet is.’
BLOED
Een van de belangrijkste invloeden waar Mano Negra mee werkt is de flamenco. Niet zo vreemd natuurlijk, gezien Manu’s afkomst. ‘De flamenco betekent voor mij hetzelfde als de blues voor veel Amerikanen. Het is de enige muziek in Spanje waar ik echt van hou. Als ik naar Spanje ga, dan vergeet ik de rock & roll. De echte rockers in Spanje zijn niet steeds maar met versterkers en dergelijke in de weer maar spelen flamenco in de bars. De flamenco is iets wat in mijn bloed zit, ook al is wat ik in Parijs speel niet de echte flamenco. Als ik in Parijs flamenco zou spelen zou dat ongeveer hetzelfde zijn als het spelen van flamenco voor toeristen in Barcelona. Het hoort niet bij die omgeving, snap je.’
De van oorsprong Andalusische volkskunst waar Manu zoveel passie voor voelt, kan in twee stromingen worden verdeeld. Zo is er de academische richting, beoefend door zangers, dansers en muzikanten voor wie de traditie erg belangrijk is en die zwaar op de techniek leunen. Maar ook leeft de flamenco op feesten en in kleine kroegen en valt daar op door een puurheid die ver staat van de stilering die de flamenco door een academische benadering krijgt. Het is absoluut waar dat de technische mogelijkheden van flamenco-artiesten, die afkomstig zijn uit de straatcultuur, beduidend minder zijn dan die van hun academische vakgenoten. Toch zal de ware hartstocht vaker op straat worden gevonden dan in de theaters. Manu: Een te academische benadering betekent de dood van de flamenco. Dat is samen met het spelen voor toeristen dé manier om de flamenco om zeep te helpen. Voor mij tenminste. Daarom is het zo fantastisch dat er momenteel zoveel jonge mensen zijn die de flamenco weer hebben opgepikt. Van de zigeuners onder anderen. Jongeren schamen zich er niet langer voor. Dat is wel eens anders geweest. Heel lang was flamenco iets voor ouden van dagen. Jongeren luisterden naar rock & roll. Nu komen de echte kerels echter weer bij de flamenco terecht. Er zijn nu weer zangers – man, echte rockers zijn dat – die de flamenco weer volkomen nieuw leven proberen in te blazen. Het is hetzelfde als met de blues. Er zijn traditionalisten die vinden dat de blues moet blijven zoals hij is. Maar er zijn ook mensen die vinden dat de blues moet evolueren. Hetzelfde geldt voor flamenco.’
JONGENSDROOM
Hoewel Mano Negra al geruime tijd haar licht ontvlambare muzikale mengsels produceert is het pas de laatste tijd dat het publiek waardering kan opbrengen voor de pogingen van Manu en trawanten om oude tradities een meer eigentijdse jas aan te trekken. ‘Mensen vonden het maar vreemd wat wij deden. Men vond dat het niet kon en had er een hekel aan. Nu, een paar jaar later, gaan ze ineens voor precies dezelfde muziek volledig uit hun dak. En dat gebeurt niet alleen in Spanje. Kijk naar The Pogues die toch ook oude tradities weer tot leven hebben gebracht, terwijl bijvoorbeeld in Frankrijk de accordeon weer meer en meer in de rock opduikt. Ik denk dat dat uiteindelijk overal in de wereld zal gebeuren. Mensen vragen zich af waarom zij hun eigen cultuur niet zouden gebruiken…’
Manu ziet Mano Negra als een soort gang, op een romantische manier, als een tot werkelijkheid gebrachte jongensdroom. ‘We hebben net een uitgebreide toernee door Zuid-Amerika achter de rug. Man, de mensen schrokken zich echt rot van die naam Mano Negra. In Peru bijvoorbeeld is heel veel terrorisme. Dus iedereen die onze posters zag hangen, met daarop in grote rode letters onze naam, vroeg zich af of wij nu commies waren of juist fascisten. Ze snapten er niets van. Wat dat betreft blijft Mano Negra iets mysterieus houden. Mano Negra is ongrijpbaar.’